|
Een zoetstof is een stof die zoet smaakt!
De term wordt in twee betekenissen gebruikt:
-
voor stoffen die niet tot de suikers behoren, maar die wel, net als suiker, het zintuig voor zoete smaak prikkelen.
-
voor alle zoetmakers, zowel suikers als andere zoetstoffen.
Zoetmakers zijn onder te verdelen in:
-
suikers, bijvoorbeeld glucose, fructose, lactose en sacharose (eindigend op -ose).
-
suiker-bevattende complexe stoffen, bijvoorbeeld stevioside en glycyrrhizinezuur (zoethout).
-
eiwitten, bijvoorbeeld thaumatine.
-
polyolen, (meervoudige alcoholen) bijvoorbeeld sorbitol en xylitol, die op basis van suiker zijn vervaardigd, maar zelf geen suikers zijn (deels natuurlijk, deels synthetisch).
-
niet-calorische zoetstoffen, welke in de stofwisseling geen energie opleveren, bijvoorbeeld aspartaam, natriumcyclamaat, steviolglycoside en sacharine, (meestal van synthetische oorsprong).
Hoewel de verbrandingswaarde van zoetstoffen (het aantal calorieën per gram) ongeveer gelijk is aan die van suiker, zijn ze zóveel zoeter dan suiker (tot wel 500 maal), zo dat ze in veel kleinere hoeveelheden kunnen worden toegepast. Wanneer een zoetstof vijfhonderd maal zoeter is dan suiker, kan er in een consumptie waar normaal 100 gram suiker in gaat volstaan worden met slechts 200 milligram van die zoetstof.
Zoetstoffen worden onder andere toegepast in snoepproducten zoals drop, om tandbederf tegen te gaan. Ze worden toegevoegd aan limonadesiroop en aan kindertandpasta.
Voor diabetici zijn polyolen vaak een bruikbare zoetstof.
|